Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [28]Zijn loof was schoon, en zijn vruchten vele, en er was spijze aan denzelve [29]voor allen; [30]onder hem vond het gedierte des velds schaduw, en de vogelen des hemels [31]woonden in haar takken, en [32]alle vlees werd daarvan gevoed. 28. Of, zijne bladeren. Anders: zijne takken. Chaldeeuws, zijn loof, of zijn tak; dat is, elkeen van zijne bladen of takken. 29. Dat is, voor allerlei gedierte. 30. Of, onder dien, of onder denzelven, te weten boom. Anders, onder hen, te weten takken. 31. Dat is, onthielden zich, schuilden en namen hunne toevlucht voor de hitte der zon en van het onweder. 32. Dat is, alle dieren, of beesten, alle levende zielen op aarde.